'Douwe springt op de rug van het paard. Het dier steigert op zijn achterbenen. Krampachtig klauwt Douwe zich vast om de nek van het dier. Dan maakt het paard een sprong en stormt naar voren. In vliegende vaart galoppeert Douwe over het jaagpad, maar de marechaussees zitten hem al op de hielen.
'Kom op, Steggel,' moedigt Douwe het dier aan en schopt nog eens flink in de flanken van de merrie. Steeds kleiner wordt de afstand tussen het trekpaard en de goed getrainde dieren van de marechaussees.
Wanhopig kijkt Douwe om zich heen. Rechts van hem het kanaal, links de uitgestrekte weilanden, voor hem het jaagpad en achter hem de marechaussees.
'Halt! Halt, of ik schiet,' brult een marechaussee'. 

Het is 1830. De Hollanders zijn de baas in België. Maar de mensen zijn arm en komen in opstand. Douwe heeft het moeilijk thuis. Zijn vader is werkeloos en geeft de Hollanders daarvan de schuld. Na een nachtelijke strooptocht met zijn vader, vlucht Douwe weg van huis. Hij wil naar Brussel, om daar geld te verdienen voor zijn moeder en de rest van het gezin. Lukt het hem te ontsnappen aan de marechaussees? En zou er voor hem wel werk te vinden zijn in het opstandige Brussel?